- chewing gum als zelfstandig naamwoord:
- 1
chewing gum
zelfstandig naamwoord
1 chewing gum
A preparation (usually made of sweetened chicle) for chewing.
synoniem: gum.
Nederlands: kauwgom, kauwgum
Pools: guma
Moby betekeniswoordenboek: Lastex, baleen, battledore, bubble gum, chicle, chicle gum, elastic, elastomer, gum, gum elastic, handball, jumping jack, racket, rubber, rubber ball, rubber band, spandex, spring, springboard, stretch fabric ... meer laten zien.
Vind elders meer over chewing gum: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.
debug info: 0.0429