Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

humour

zelfstandig naamwoord

1 humour

A characteristic (habitual or relatively temporary) state of feeling.

synoniemen: humor, mood, temper.

Nederlands: karakter, uitharden, gemoed, bui, dispositie, geestesgesteldheid, humeur, luim, stemming
Pools: humor, nastrój, samopoczucie, stan, usposobienie

2 humour

A message whose ingenuity or verbal skill or incongruity has the power to evoke laughter.

synoniemen: humor, wit, witticism, wittiness.

Nederlands: kwinkslag, geestigheid

3 humour

Middle Ages One of the four fluids in the body whose balance was believed to determine your emotional and physical state.

synoniem: humor.

Nederlands: humeur

4 humour

The liquid parts of the body.

synoniemen: bodily fluid, body fluid, humor, liquid body substance.

Nederlands: lichaamsvloeistof
Pools: płyn ustrojowy

5 humour

The quality of being funny.

synoniem: humor.

Nederlands: stemming

6 humour

The trait of appreciating (and being able to express) the humorous.

synoniemen: humor, sense of humor, sense of humour.

Nederlands: gevoel voor humor, humor
Pools: humor, poczucie humoru

werkwoord

1 humour

Put into a good mood.

synoniem: humor.


Vind elders meer over humour: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0529