- scuttlebutt als zelfstandig naamwoord:
- 1
scuttlebutt
zelfstandig naamwoord
1 scuttlebutt
A report (often malicious) about the behavior of other people.
Nederlands: achterklap, geklets, geroddel, gerucht, gesmoes, kletspraat, kletspraatje, konkelarij, roddel, roddelpraat ... meer laten zien
Pools: szmermel
Moby betekeniswoordenboek: bruit, buzz, canard, common talk, cry, flying rumor, gossip, grapevine, hearsay, idea afloat, latrine rumor, news stirring, on-dit, report, roorback, rumble, rumor, talk, town talk, unconfirmed report ... meer laten zien.
Vind elders meer over scuttlebutt: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.
debug info: 0.0281