Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

cashier

zelfstandig naamwoord

1 cashier

An employee of a bank who receives and pays out money.

synoniemen: bank clerk, teller.

Roget 801: treasurer; bursar, bursary; purser, purse bearer; cash keeper, banker; depositary; questor, receiver, steward, trustee, accountant, ... meer laten zien

Nederlands: bankbediende, cassière, kassier

2 cashier

A person responsible for receiving payments for goods and services (as in a shop or restaurant).

Pools: kasjer

werkwoord

1 cashier

Discard or do away with.

Roget 756: abrogate, annul, cancel; destroy etc. 162; abolish; revoke, repeal, rescind, reverse, retract, recall; abolitionize; ... meer laten zien

2 cashier

Discharge with dishonor, as in the army.


Moby betekeniswoordenboek: accountant, auditor, ax, bank clerk, bank manager, bank officer, bank president, banker, banking executive, bar, bill broker, bookkeeper, boot, boot out, bounce, break, bump, bursar, bust, cambist ... meer laten zien.

Vind elders meer over cashier: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0813