Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

decency

zelfstandig naamwoord

1 decency

The quality of conforming to standards of propriety and morality.

Roget 960: purity; decency, decorum, delicacy; continence, chastity, honesty, virtue, modesty, shame; pudicity, pucelage, virginity.    ... meer laten zien

Nederlands: deugdzaamheid, eer, eerbaarheid, eerzaamheid, kuisheid, onschuld, zedelijkheid, zedigheid
Pools: obyczajność, przyzwoitość

2 decency

The quality of being polite and respectable.

Nederlands: welvoegelijkheid, welgemanierdheid, gepastheid, gemanierdheid, fatsoenlijkheid, fatsoen


Moby betekeniswoordenboek: accommodatingness, advantage, advantageousness, advisability, affability, agreeableness, amiability, appropriateness, assured probity, becomingness, beneficialness, benevolence, benignity, bienseance, blamelessness, ceremoniousness, character, civility, cleanness, complaisance ... meer laten zien.

Vind elders meer over decency: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0301