Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

immune

zelfstandig naamwoord

1 immune

A person who is immune to a particular infection.

Nederlands: immuun

bijvoeglijk naamwoord

1 immune

Relating to the condition of immunity.

Roget 927a: exempt, free, immune, at liberty, scot-free; released etc. v.; unbound, unencumbered; irresponsible, unaccountable, not answerable; excusable.    ... meer laten zien

2 immune

Secure against.

Pools: nietykalny

3 immune

Relating to or conferring immunity (to disease or infection).

synoniem: resistant.

Pools: odporny

4 immune

usually followed by `to' Not affected by a given influence.


Moby betekeniswoordenboek: chartered, excepted, excused, exempt, exempted, favored, immunized, inoculated, insured, insusceptible, intact, invulnerable, irresponsible, let off, licensed, nonsusceptible to disease, permitted, privileged, protected, released ... meer laten zien.

Vind elders meer over immune: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0446