Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

smiling

zelfstandig naamwoord

1 smiling

A facial expression characterized by turning up the corners of the mouth; usually shows pleasure or amusement.

synoniemen: grin, grinning, smile.

Nederlands: grijns, smuilen, lachen, glimlachen, lach, glimlach
Pools: uśmiech

bijvoeglijk naamwoord

1 smiling

Smiling with happiness or optimism:
— A room of smiling faces.

synoniemen: beamish, twinkly.

Roget 836: cheerful; happy etc. 827; cheery, cheerly; of good cheer, smiling; blithe; in spirits, in good spirits; breezy, bully, chipper [U.S.]; ... meer laten zien


Moby betekeniswoordenboek: beam, beaming, beatific, beatified, blessed, blissful, blithe, blithesome, bright, bright and sunny, bright smile, broad grin, capering, cheerful, cheery, chirping, dancing, ear-to-ear grin, elated, eupeptic ... meer laten zien.

Vind elders meer over smiling: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0462