- polymer als zelfstandig naamwoord:
- 1
polymer
zelfstandig naamwoord
1 polymer
A naturally occurring or synthetic compound consisting of large molecules made up of a linked series of repeated simple monomers.
Roget 356a: resin, rosin; gum; lac, sealing wax; amber, ambergris; bitumen, pitch, tar; asphalt, asphaltum; camphor; ... meer laten zien
Nederlands: polymeer
Pools: polimer
Moby betekeniswoordenboek: acid, acidity, adhesive, agent, alkali, alkalinity, alloisomer, anion, antacid, atom, base, biochemical, cast plastic, cation, cellulose plastic, chemical, chemical element, chromoisomer, compound, copolymer ... meer laten zien.
Vind elders meer over polymer: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.
debug info: 0.1058