Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

reign

zelfstandig naamwoord

1 reign

A period during which something or somebody is dominant or powerful.

Roget 175: influence; importance etc. 642; weight, pressure, preponderance, prevalence, sway; predominance, predominancy; ascendency; dominance, reign; ... meer laten zien

Nederlands: regeerperiode, regering, regeringsperiode, regeringstijd

2 reign

The period during which a monarch is sovereign.

Nederlands: bestuur, heerschap, troon, heerschappij, bewind, regeerperiode, regering, regeringsperiode, regeringstijd

3 reign

Royal authority; the dominion of a monarch.

synoniem: sovereignty.

Roget 737a: government, legal authority, soveriegn, sovereign authority; authority etc. 737; master etc. 745; direction etc. 693.    [nations] ... meer laten zien

werkwoord

1 reign

Have sovereign power.

2 reign

Be larger in number, quantity, power, status or importance:
— Money reigns supreme here.

synoniemen: dominate, predominate, prevail, rule.

Roget 737a: govern, rule, have authority, hold authority, possess authority, exercise authority, exert authority, wield authority etc. n.; reign, be sovereign.    [acquire authority] ascend the throne, ... meer laten zien

Nederlands: beheersen, controleren, domineren, heersen, overheersen, prevaleren


Moby betekeniswoordenboek: administration, ascendancy, authority, averageness, be in, be in force, be the rage, be the rule, be the thing, bear reign, call the shots, charisma, charm, civil government, claws, clout, clutches, command, commonality, commonness ... meer laten zien.

Vind elders meer over reign: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0433