Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

groom

zelfstandig naamwoord

1 groom

A man participant in his own marriage ceremony.

synoniem: bridegroom.

Nederlands: bruidegom
Pools: nowożeniec, pan młody

2 groom

Someone employed in a stable to take care of the horses.

synoniemen: hostler, ostler, stableboy, stableman.

Roget 746: subject, liegeman; servant, retainer, follower, henchman, servitor, domestic, menial, help, lady help, employe, attache; ... meer laten zien

Nederlands: stalknecht in herberg, staljongen
Pools: stajenny

3 groom

A man who has recently been married.

synoniem: bridegroom.

Nederlands: bruidegom

werkwoord

1 groom

Educate for a future role or function:
— He is grooming his son to become his successor.

synoniemen: prepare, train.

2 groom

Give a neat appearance to:
— Groom the dogs.

synoniemen: curry, dress.

3 groom

Care for one's external appearance:
— He is always well-groomed.

synoniem: neaten.

Nederlands: opkalefateren, opschikken, optutten, toiletteren


Moby betekeniswoordenboek: adapt, apprentice, bed, bed down, blushing bride, break, break in, breaker, breed, breeder, bride, bridegroom, bridle, brief, bring up, broncobuster, brush, brush up, buckaroo, cattleman ... meer laten zien.

Vind elders meer over groom: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0396