- marmalade als zelfstandig naamwoord:
- 1
marmalade
zelfstandig naamwoord
1 marmalade
A preserve made of the pulp and rind of citrus fruits.
Roget 396: sweetness, dulcitude†. sugar, syrup, treacle, molasses, honey, manna; confection, confectionary; sweets, grocery, conserve, preserve, ... meer laten zien
Nederlands: marmelade
Pools: marmolada
Moby betekeniswoordenboek: Jell-O, blancmange, candy, comfit, compote, confection, confectionery, confiture, conserve, frosting, gelatin, glaze, honey, icing, jam, jelly, meringue, mousse, preserve, sweet ... meer laten zien.
Vind elders meer over marmalade: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.
debug info: 0.0265