Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

shark

zelfstandig naamwoord

1 shark

Any of numerous elongate mostly marine carnivorous fishes with heterocercal caudal fins and tough skin covered with small toothlike scales.

Roget 792: thief, robber, homo triumliterarum [Lat.], pilferer, rifler, filcher, plagiarist.    spoiler, depredator, pillager, marauder; harpy, shark [Slang], ... meer laten zien

Nederlands: haai
Pools: rekin

2 shark

A person who is ruthless and greedy and dishonest.

3 shark

A person who is unusually skilled in certain ways.

Nederlands: douane, douanebeambte, douanier, grensbewaker, grenswacht, grenswachter

werkwoord

1 shark

Play the shark; act with trickery.

2 shark

Hunt shark.


Moby betekeniswoordenboek: Admirable Crichton, Loch Ness monster, Reptilia, adept, alevin, animal, anthropophagite, artisan, artist, attache, authority, barbarian, beast, benthon, benthos, blackmailer, bloodsucker, brute, bunco artist, bunco steerer ... meer laten zien.

Vind elders meer over shark: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.058