Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

spatter

zelfstandig naamwoord

1 spatter

The noise of something spattering or sputtering explosively:
— He heard a spatter of gunfire.

synoniemen: spattering, splatter, splattering, splutter, sputter, sputtering.

Nederlands: gesputter

2 spatter

The act of splashing a (liquid) substance on a surface.

synoniemen: spattering, splash, splashing, splattering.

werkwoord

1 spatter

Dash a liquid upon or against.

synoniemen: plash, splash, splatter, splosh, swash.

Roget 653: be unclean, become unclean etc. adj.; rot, putrefy, ferment, fester, rankle, reek; stink etc. 401; mold, ... meer laten zien

2 spatter

Rain gently.

synoniemen: patter, pitter-patter, spit, sprinkle.

3 spatter

Spot, splash, or soil:
— The baby spattered the bib with food.

synoniem: bespatter.


Moby betekeniswoordenboek: asperge, barrage, beat, beating, bedabble, bedaub, bedew, bespatter, bespeckle, bespot, besprinkle, bloodstain, blot, blotch, blur, brand, bread, crumb, dab, dabble ... meer laten zien.

Vind elders meer over spatter: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0572