- tush als zelfstandig naamwoord:
- 1
tush
zelfstandig naamwoord
1 tush
The fleshy part of the human body that you sit on.
synoniemen: arse, ass, backside, behind, bottom, bum, buns, butt, buttocks, can ... meer laten zien.
Nederlands: achterste, achtersteven, achterwerk, batterij, bibs, bips, derrière, fundament, gat, hol ... meer laten zien
Pools: cztery litery, pupa, tyłek, zadek
Moby betekeniswoordenboek: arse, ass, baby tooth, bicuspid, bucktooth, bum, can, canine, cheeks, crown, cuspid, cutter, deciduous tooth, dent, denticle, denticulation, dentil, dentition, dogtooth, eyetooth ... meer laten zien.
Vind elders meer over tush: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.
debug info: 0.0162