Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

snag

zelfstandig naamwoord

1 snag

A sharp protuberance.

Roget 250: convexity, prominence, projection, swelling, gibbosity, bilge, bulge, protuberance, protrusion; camber, cahot [U.S.].    thank-ye-ma'am [U.S.].    swell.    intumescence; ... meer laten zien

Roget 253: sharpness etc. adj.; acuity, acumination; spinosity.    point, spike, spine, spicule [Biol.], spiculum; needle, hypodermic needle, tack, ... meer laten zien

2 snag

A dead tree that is still standing, usually in an undisturbed forest.

3 snag

An opening made forcibly as by pulling apart:
— She had snags in her stockings.

synoniemen: rent, rip, split, tear.

Pools: rozdarcie, przedarcie

4 snag

An unforeseen obstacle.

synoniemen: hang-up, hitch, rub.

Roget 706: prevention, preclusion, obstruction, stoppage; embolus, embolism [Med.]; infarct [Med.]; interruption, interception, interclusion; hindrance, impedition; retardment, ... meer laten zien

Nederlands: oneffenheid, onregelmatigheid

werkwoord

1 snag

Catch on a snag.

2 snag

Get by acting quickly and smartly.

3 snag

Hew jaggedly.


Moby betekeniswoordenboek: baby tooth, bag, bar, bicuspid, blemish, block, blockade, bottleneck, brake, bucktooth, bug, canine, catch, clog, cog, comb, complication, coral heads, cordon, crack ... meer laten zien.

Vind elders meer over snag: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0554