Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

multiply

werkwoord

1 multiply

Combine by multiplication.

Nederlands: multipliceren, verheffen, vermenigvuldigen

2 multiply

Combine or increase by multiplication:
— He managed to multiply his profits.

synoniem: manifold.

Nederlands: vermenigvuldigen, verveelvoudigen

3 multiply

Have young (animals) or reproduce (organisms).

synoniem: breed.

Roget 85: number, count, tally, tell; call over, run over; take an account of, enumerate, muster, poll, recite, recapitulate; sum; ... meer laten zien

Roget 102: be numerous etc. adj.; swarm with, teem with, creep with; crowd, swarm, come thick upon; outnumber, multiply; people; swarm like locusts, ... meer laten zien

Nederlands: fokken, broeden

4 multiply

Have offspring or produce more individuals of a given animal or plant.

synoniemen: procreate, reproduce.

Roget 163: reproduce; restore etc. 660; revive, renovate, renew, regenerate, revivify, resuscitate, reanimate; remake, refashion, ... meer laten zien

Roget 168: make productive etc. adj.; fructify; procreate, generate, fertilize, spermative, impregnate; fecundate, fecundify; teem, multiply; ... meer laten zien

Nederlands: voortpanten, reproduceren, vermenigvuldigen, voortplanten

bijwoord

1 multiply

In several ways; in a multiple manner.


Moby betekeniswoordenboek: abound with, accrue, accumulate, add, advance, aggrandize, algebraize, appreciate, army, augment, balloon, be alive with, be fruitful, be productive, bear, beef up, beget, bloat, boom, boost ... meer laten zien.

Vind elders meer over multiply: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0558