Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

surplus

zelfstandig naamwoord

1 surplus

A quantity much larger than is needed.

synoniemen: excess, nimiety, surplusage.

Roget 641: redundancy, redundance; too much, too many; superabundance, superfluity, superfluence, saturation; nimiety, transcendency, exuberance, profuseness; profusion ... meer laten zien

Roget 40: remainder, residue; remains, remanent, remnant, rest, relic; leavings, heeltap, odds and ends, cheesepairings, candle ends, orts; residuum; ... meer laten zien

Roget 33: superiority, majority; greatness etc. 31; advantage; pull; preponderance, preponderation; vantage ground, prevalence, partiality; personal superiority; nobility ... meer laten zien

Nederlands: exces, overmaat, overschot, plus, surplus, teveel
Pools: zapas

bijvoeglijk naamwoord

1 surplus

More than is needed, desired, or required:
— Surplus cheese distributed to the needy.

synoniemen: excess, extra, redundant, spare, supererogatory, superfluous, supernumerary.

Pools: zbytni


Moby betekeniswoordenboek: accessory, additional, ancillary, another, as a bonus, auxiliary, balance, bonus, boot, bounce, break, bump, bust, can, cashier, collateral, contributory, credit, de trop, deficiency ... meer laten zien.

Vind elders meer over surplus: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.072