Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

fuckup

zelfstandig naamwoord

1 fuckup

Someone who makes mistakes because of incompetence.

synoniemen: blunderer, botcher, bumbler, bungler, butcher, fumbler, sad sack, stumbler.

Nederlands: stumper, prutser, stoethaspel, sukkel, blunderaar, knoeier, klungelaar, kluns, klungel, beunhaas ... meer laten zien
Pools: brakorób, brakoróbca, fuszer, niedbaluch, partacz

2 fuckup

An embarrassing mistake.

synoniemen: bloomer, blooper, blunder, boner, boo-boo, botch, bungle, flub, foul-up, pratfall.

Nederlands: blunder, domheid, dommigheid, enormiteit, ezelachtigheid, flater, misgreep, miskleun, misser, misslag ... meer laten zien


Vind elders meer over fuckup: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0349