Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

steal

zelfstandig naamwoord

1 steal

An advantageous purchase.

synoniemen: bargain, buy.

Nederlands: aanbieding, gelegenheidsaanbieding, gelegenheidskoopje, gunstkoopje, koopje, meenemer, meenemertje
Pools: okazja

2 steal

A stolen base; an instance in which a base runner advances safely during the delivery of a pitch (without the help of a hit or walk or passed ball or wild pitch).

werkwoord

1 steal

Take without the owner's consent.

synoniemen: rip, rip off.

Roget 789: take, catch, hook, nab, bag, sack, pocket, put into one's pocket; receive; accept.    reap, crop, cull, ... meer laten zien

Roget 791: steal, thieve, rob, mug, purloin, pilfer, filch, prig, bag, nim, crib, cabbage, palm; abstract; ... meer laten zien

Nederlands: pikken, gappen, jatten, ontvreemden, stelen, roven

2 steal

Move stealthily.

synoniem: slip.

3 steal

Steal a base.


Moby betekeniswoordenboek: abstract, acquire, adopt, advantageous purchase, and, annex, appropriate, assume, bag, bargain, boost, borrow, burglarize, burglary, buy, cabbage, caper, catch up, claim, clap hands on ... meer laten zien.

Vind elders meer over steal: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0415