Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

nag

zelfstandig naamwoord

1 nag

Someone (especially a woman) who annoys people by constantly finding fault.

synoniemen: common scold, nagger, scold, scolder.

Nederlands: treiteraar, zeurpiet, viswijf

2 nag

An old or over-worked horse.

synoniemen: hack, jade, plug.

Roget 271: carrier, porter, bearer, tranter, conveyer; cargador; express, expressman; stevedore, coolie; conductor, locomotive, motor.    ... meer laten zien

Nederlands: negge
Pools: szkapina, szkapa, chabeta, koniÄ™

werkwoord

1 nag

Bother persistently with trivial complaints:
— She nags her husband all day long.

synoniemen: hen-peck, peck.

Roget 713: be discordant etc. adj.; disagree, come amiss etc. 24; clash, jar, jostle, pull different ways, conflict, have no measures with, ... meer laten zien

Nederlands: emmeren, griepen, lazeren, malen, mauwen, meieren, mekken, mekkeren, mieren, neuzelen ... meer laten zien

2 nag

Worry persistently.

3 nag

Remind or urge constantly.


Moby betekeniswoordenboek: Houyhnhnm, advocate, aggravate, annoy, annoyer, apply pressure, badger, badgerer, bait, balker, balky horse, be at, bedevil, beset, besiege, blandish, bother, bring to recollection, bristle, brood mare ... meer laten zien.

Vind elders meer over nag: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0624