Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

buy

zelfstandig naamwoord

1 buy

An advantageous purchase:
— The stock was a real buy at that price.

synoniemen: bargain, steal.

Nederlands: aanbieding, gelegenheidsaanbieding, gelegenheidskoopje, gunstkoopje, koopje, meenemer, meenemertje
Pools: okazja

werkwoord

1 buy

Obtain by purchase; acquire by means of a financial transaction:
— She buys for the big department store.

synoniem: purchase.

Roget 795: buy, purchase, invest in, procure; rent etc. (hire) 788; repurchase, buy in.    keep in one's pay, bribe, suborn; pay ... meer laten zien

Nederlands: kopen, aankopen

2 buy

Make illegal payments to in exchange for favors or influence.

synoniemen: bribe, corrupt, grease one's palms.

3 buy

Be worth or be capable of buying.

4 buy

Acquire by trade or sacrifice or exchange.

5 buy

Accept as true.

Nederlands: aanschaffen


Moby betekeniswoordenboek: abide by, accede, accept, accept for gospel, accept implicitly, acclaim, acquiesce, acquiesce in, acquire, advantageous purchase, agree, agree to, agree with, applaud, approach, assent, bargain, be certain, believe, believe without reservation ... meer laten zien.

Vind elders meer over buy: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

bought

zelfstandig naamwoord

Roget 245: curvature, curvity, curvation; incurvature, incurvity; incurvation; bend; flexure, flexion, flection; conflexure; crook, hook, ... meer laten zien

Vind elders meer over bought: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0676