Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

cord

zelfstandig naamwoord

1 cord

A line made of twisted fibers or threads.

Roget 205: filament, line; fiber, fibril; funicle, vein; hair, capillament, cilium, cilia, pilus, pili; tendril, gossamer; ... meer laten zien

Roget 752: prison, prison house; jail, gaol, cage, coop, den, cell; stronghold, fortress, keep, donjon, dungeon, Bastille, ... meer laten zien

Roget 45: vinculum, link; connective, connection; junction etc. 43; bond of union, copula, hyphen, intermedium; bracket; bridge, stepping-stone, ... meer laten zien

Roget 192: size, magnitude, dimension, bulk, volume; largeness etc. adj.; greatness etc. (of quantity) 31; expanse etc. ... meer laten zien

Nederlands: touw, koord
Pools: sznur

2 cord

A unit of amount of wood cut for burning; 128 cubic feet.

Nederlands: zeel

3 cord

A light insulated conductor for household use.

synoniem: electric cord.

Nederlands: koord, snoer
Pools: sznur

4 cord

A cut pile fabric with vertical ribs; usually made of cotton.

synoniem: corduroy.

Nederlands: corduroy, koordfluweel, ribfluweel, rips, tinneroy
Pools: sztruks, kord

werkwoord

1 cord

Stack in cords.

2 cord

Bind or tie with a cord.


Moby betekeniswoordenboek: beam, billet, board, boarding, braid, brail, cable, clapboard, cordwood, deal, driftwood, firewood, hardwood, lath, lathing, lathwork, ligament, ligation, ligature, line ... meer laten zien.

Vind elders meer over cord: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0822