Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

frozen

bijvoeglijk naamwoord

1 frozen

Turned into ice; affected by freezing or by long and severe cold.

2 frozen

Absolutely still:
— Frozen with horror.

synoniemen: rooted, stock-still.

3 frozen

Devoid of warmth and cordiality; expressive of unfriendliness or disdain:
— A frozen look on their faces.

synoniemen: frigid, frosty, glacial, icy, wintry.

Roget 383: cold, cool; chill, chilly; icy; gelid, frigid, algid; fresh, keen, bleak, raw, inclement, bitter, ... meer laten zien

Pools: lodowaty

4 frozen

Not thawed.

5 frozen

used of foods Preserved by freezing sufficiently rapidly to retain flavor and nutritional value:
— Frozen foods.

synoniemen: flash-frozen, quick-frozen.

6 frozen

Not convertible to cash.

7 frozen

Incapable of being changed or moved or undone; e.g.:
— Frozen prices.

synoniem: fixed.


Moby betekeniswoordenboek: abiding, adamant, adamantine, affectless, aghast, aguey, aguish, algid, amaranthine, anesthetized, appalled, arctic, ashen, astounded, at a standstill, autistic, awed, awestricken, awestruck, blanched ... meer laten zien.

Vind elders meer over frozen: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

freeze

zelfstandig naamwoord

1 freeze

The withdrawal of heat to change something from a liquid to a solid.

synoniem: freezing.

Nederlands: bevriezing
Pools: lodowacenie

2 freeze

Weather cold enough to cause freezing.

synoniem: frost.

Nederlands: vorst, afstandelijkheid, onpersoonlijkheid
Pools: mróz, zimnica, ziąb

3 freeze

An interruption or temporary suspension of progress or movement:
— A nuclear freeze.

synoniem: halt.

Pools: zastygnięcie, zmartwienie, zakrzepnięcie, zamarcie, znieruchomienie

4 freeze

Fixing (of prices or wages etc) at a particular level.

Nederlands: stop

werkwoord

1 freeze

Stop moving or become immobilized.

synoniem: stop dead.

Roget 383: be cold etc. adj.; shiver, starve, quake, shake, tremble, shudder, didder, quiver; freeze, freeze to death, perish with cold.    ... meer laten zien

Roget 670: preserve, maintain, keep, sustain, support, hold; keep up, keep alive; refrigerate, keep on ice; not willingly let die; bank up; nurse; ... meer laten zien

Roget 385: cool, fan, refrigerate, refresh, ice; congeal, freeze, glaciate; benumb, starve, pinch, chill, petrify, chill to the marrow, ... meer laten zien

Nederlands: bevriezen

2 freeze

Change to ice.

Nederlands: bevriezen, vriezen

3 freeze

Be cold.

Nederlands: blauwbekken, kleumen, koukleumen, verkleumen, vernikkelen
Pools: zmarznięcie

4 freeze

Cause to freeze.

5 freeze

Stop a process or a habit by imposing a freeze on it.

synoniem: suspend.

Nederlands: bevriezen

6 freeze

Be very cold, below the freezing point.

Nederlands: bevriezen, invriezen, verstijven, vriezen

7 freeze

Change from a liquid to a solid when cold:
— Water freezes at 32 degrees Fahrenheit.

synoniemen: freeze down, freeze out.

8 freeze

Prohibit the conversion or use of (assets):
— Freeze the assets of this hostile government.

synoniemen: block, immobilise, immobilize.

9 freeze

Anesthetize by cold.

10 freeze

Suddenly behave coldly and formally.


Moby betekeniswoordenboek: KO, abide, anesthetize, anhydrate, appall, arrest, awe, balance, ballast, ban, be cold, be still, bedaze, benumb, besot, bite, bitter weather, blast, blast-freeze, bleak weather ... meer laten zien.

Vind elders meer over freeze: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.11