Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

contract

zelfstandig naamwoord

1 contract

A binding agreement between two or more persons that is enforceable by law.

Roget 769: compact, contract, agreement, bargain; affidation; pact, paction; bond, covenant, indenture; bundobast, deal.    stipulation, settlement, ... meer laten zien

Roget 768: promise, undertaking, word, troth, plight, pledge, parole, word of honor, vow; oath etc. (affirmation) 535; ... meer laten zien

Nederlands: aanbesteding, overeenkomst, contract, verband
Pools: porozumienie, kontrakt

2 contract

contract bridge The highest bid becomes the contract setting the number of tricks that the bidder must make.

synoniem: declaration.

Nederlands: contract

3 contract

A variety of bridge in which the bidder receives points toward game only for the number of tricks he bid.

synoniem: contract bridge.

Nederlands: verklarende woordenlijst

werkwoord

1 contract

Enter into a contractual arrangement.

synoniem: undertake.

Roget 676: undertake; engage in, embark in; launch into, plunge into; volunteer; apprentice oneself to; engage etc. (promise) 768; contract etc. 769; ... meer laten zien

2 contract

Engage by written agreement.

synoniemen: sign, sign on, sign up.

Roget 769: contract, covenant, agree for; engage etc. (promise) 768.    treat, negotiate, stipulate, make terms; bargain etc. (barter) ... meer laten zien

Nederlands: contracteren

3 contract

Squeeze or press together:
— The spasm contracted the muscle.

synoniemen: compact, compress, constrict, press, squeeze.

Roget 195: become small, become smaller; lessen, decrease etc. 36; grow less, dwindle, shrink, contract, narrow, shrivel, collapse, wither, ... meer laten zien

Nederlands: comprimeren, samendrukken, persen

4 contract

Be stricken by an illness, fall victim to an illness.

synoniemen: get, take.

Nederlands: opdoen, oplopen, vatten

5 contract

Become smaller or draw together.

synoniem: shrink.

Nederlands: inkrimpen, krimpen, verschrompelen

6 contract

Make smaller.

7 contract

Compress or concentrate.

synoniemen: concentrate, condense.

8 contract

Make or become more narrow or restricted.

synoniem: narrow.

Roget 203: be narrow etc. adj.; narrow, taper, contract etc. 195; render narrow etc. adj.; waste away.   

Nederlands: vernauwen, versmallen

9 contract

Reduce in scope while retaining essential elements.

synoniemen: abbreviate, abridge, cut, foreshorten, reduce, shorten.

Nederlands: verkorten, versimpelen, bekorten, samentrekken


Moby betekeniswoordenboek: OD, abbreviate, abridge, abstract, accept obligation, accord, acquire, affair, affiance, afflict, agree, agree to, agreement, answer for, arrangement, attempt, bag, bang, bar, bargain ... meer laten zien.

Vind elders meer over contract: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0668