Engelse synoniemen over ons - contact  

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

naar bijbehorend lemma

fixture

zelfstandig naamwoord

1 fixture

An object firmly fixed in place (especially in a household).

Roget 741: command, order, ordinance, act, fiat, hukm, bidding, dictum, hest, behest, call, beck, nod.    despatch, ... meer laten zien

Roget 150: stability; immutability etc. adj.; unchangeability, etc. adj.; unchangeableness; constancy; stable equilibrium, immobility, soundness, vitality, stabiliment, ... meer laten zien

Nederlands: winkeldochter

2 fixture

A regular patron:
— A bum who is a Central Park fixture.

synoniemen: habitue, regular.

3 fixture

The quality of being fixed in place as by some firm attachment.

synoniemen: fastness, fixedness, fixity, secureness.

Nederlands: kleurechtheid

4 fixture

The act of putting something in working order again.

synoniemen: fix, fixing, mend, mending, repair, reparation.

Nederlands: herstel, herstellingswerk, lapwerk, redres, reparatie, stopwerk
Pools: naprawa


Moby betekeniswoordenboek: accession, accessory, accompaniment, accouterments, addenda, addendum, additament, addition, additive, additory, additum, adjunct, adjuvant, annex, annexation, appanage, apparatus, appendage, appendant, appliance ... meer laten zien.

Vind elders meer over fixture: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

fixtures

zelfstandig naamwoord

Roget 780: property, possession, suum cuique [Lat.], meum et tuum [Lat.].    ownership, proprietorship, lordship; seignority; empire etc. (dominion) 737.    interest, stake, ... meer laten zien

Vind elders meer over fixtures: etymologie - rijmwoorden - Wikipedia.

debug info: 0.0742